Moet je echt tonnen geld uitgeven aan een superkrachtige sportwagen om pure en onvervalste sensaties te beleven aan het stuur? De basisversie van de Caterham Seven bewijst alvast van niet.
Een fundamenteel economisch principe wil ons doen geloven dat zeldzame dingen duur zijn. Nochtans is een Caterham al bij al best betaalbaar. En toch bouwde de kleine Britse constructeur in zijn loods in Dartford vorig jaar maar zo’n vijfhonderd exemplaren van de Seven. Die worden allemaal met de hand geassembleerd, zoals in de goeie ouwe tijd van Lotus’ geestelijke vader Colin Chapman, die het model in 1957 bedacht. Chapman stond begin jaren zeventig de productierechten af aan Graham Nearn, een historische dealer van het merk, die destijds gevestigd was in Caterham Hill...
Via heel wat evoluties, de ene al wat trouwer aan het origineel dan de andere, overleefde de Caterham Seven de decennia, hier en daar geflankeerd door “minder officiële” varianten van bedrijven als Donkervoort, Westfield of Tiger. Om nog te zwijgen van de talloze andere, vrijere interpretaties, die in zeer kleine hoeveelheden door een hele rist ambachtslui zijn gebouwd, allemaal met een fetisj voor de ‘sigaar’ van Chapman. Maar uiteindelijk is er maar één die zich Seven mag noemen...